Drie dingen kwamen bij elkaar:
- studenten die graag ‘uitleg krijgen” willen versterken (omdat het werkt), en ik die zoek naar mogelijkheden om dat te doen zonder dat ik meer ga praten.
- mijn behoefte om samenwerking in de lessen bedrijfseconomie te versterken (omdat het werkt)
- wat ik zag/leerde over coöperatief leren bij Edushock
En dus heb ik het boek Coöperatieve leerstrategieën gekocht en gelezen.
Voor mij is (kort door de bocht) het boek coöperatieve leerstrategieën een boek dat het waarom van hun didactische structuren (=werkvormen) uitlegt. Deze didactische structuren hebben al een heleboel van wat ik graag zou willen inbouwen in de groepscultuur ingebouwd in de werkvorm. Daarbij zijn die didactische structuren iets wat je snel kan toepassen en inhoudsloos. Ik kan dus voor andere inhoud meerdere keren dezelfde structuur gebruiken. Dat wordt zelf aangeraden.
Conclusie: ik ga hiermee experimenteren.
Zoals het een “typisch Amerikaans” boek betaamt word je in het eerste deel herhaaldelijk overtuigd van het nut van de methode.
Eerst door veelgestelde vragen (31) te beantwoorden. Dan door het te hebben over onderzoek dat bevestigt dat het werkt. Om vervolgens de aansluiting te laten zien met breinvriendelijk leren, motivatietheorieen, theorie van individuele verschillen, theorie van verwachtingen en de kracht van de situatie.
Wat mij aanspreekt:
- het schijnt zwakkere leerlingen goed te helpen zonder dat de sterkere tekort worden gedaan (goed voor propedeuserendement?)
- (vraag 21) sterkere leren door uit te leggen, maar vooral, krijgen de kans om belangrijke sociale vaardigheden op te doen en het volledig spectrum van hun intelligenties te ontwikkelen.
- het “kleinschalige ervan”. Je wordt geadviseerd om niet meteen hele lessen zo te ontwerpen. Maar gewoon voor een deel van je bestaande les een structuur uit te kiezen en uit te proberen. Zodra je die “beheerst” ga je door naar de volgende. Niet veel voorbereidingswerk en veilig voor studenten.
- als je een didactische structuur kiest kies je voor bepaalde functies en bepaalde sociale vaardigheden die geoefend gaan worden. Die zijn ingebouwd in die structuur. De inhoud is structuuronafhankelijk en dat biedt veel mogelijkheden.
- een “goeie groep” is geen toeval, een docent kan daar heel bewust aan werken, de hele dag door.
In het tweede deel gaat het boek vervolgens alle 7 sleutels tot succes doornemen.
Om een beeld te geven deze mindmap.
Mensen die ermee werken (Edushock) geven aan dat die GIPS-basisprincipes erg belangrijk zijn. In het boek worden kritische vragen geformuleerd.
Gelijke deelname: Is de deelname min of meer gelijk?
Individuele aanspreekbaarheid: Is voor iedere leerling een openlijke prestatie ingebouwd?
Positieve wederzijdse afhankelijkheid:
Positieve wisselwerking: staan de leerlingen aan dezelfde kant?
Wederzijdse afhankelijkheid: Is samenwerking voor deze opdracht noodzakelijk?
Simultane Actie: Hoeveel % van de leerlingen is tegelijkertijd actief bij de opdracht betrokken?
Om in het derde deel te hebben over werkstukken, lessen en beoordelingen.
Wat neem ik hieruit vooral mee.
- onze huidige groepsopdrachten kunnen veel meer “diepgang” krijgen door dit toe te passen.
- ik word bevestigd in mijn keuzes om feedback op sociale vaardigheden vroeg in het traject te geven (1/3). Dat geeft studenten de kans om nog tijdens de opdracht bij te sturen.
- het idee om overleg tussen teams te structureren. En dat per fase: voorbereidingsfase, uitvoeringsfase, achteraf (12,8)